Burn-outs: de cijfers liegen er niet om. 1 op de 6 werknemers heeft burn-out klachten. Er zijn in totaal 1,4 miljoen mensen met burn-out verschijnselen in Nederland. Dat is 16% van de beroepsbevolking (TNO, 2019). Hoe heeft dit zo ver kunnen komen? En wat is het antwoord om dit tegen te gaan? Dat belicht ik in deze blog. 

Verhalen over adviseurs en medewerkers van advocatenkantoren die midden in de nacht e-mails gepland versturen of werknemers die vermoeidheid zien als iets waar ze trots op moeten zijn, gaan eigenlijk over een oud probleem. 

In 1899 merkte William James op dat veel Amerikanen de ‘beklagenswaardige gewoonte’ kregen om over te werken en hun werkzaamheden zodanig uit te breiden dat ‘werknemers steeds vaker instortten’. Een anonieme schrijver merkte in 1913 in de Singaporese Straits Times op: ‘Tegenwoordig heeft men de neiging om geestelijk over te werken en de kracht van de hersenen uit te putten.’ 

Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw heeft een combinatie van factoren het probleem van overwerk vergroot (Soojung-Kim Pang, 2016).

Factor 1. De dienstensector in westerse economieën is sterk gegroeid terwijl de werkgelegenheid in de industrie is afgenomen. De erosie van vakbonden en de belangenbehartiging van werknemers hebben ertoe geleid dat werkgevers hun werknemers langer laten werken, terwijl mondiale concurrentie, verminderde werkzekerheid en bevroren lonen (in combinatie met stijgende huizenprijzen in populaire steden) werknemers ertoe hebben gedwongen harder te werken om hun plekje op de arbeidsmarkt te beschermen. Bedrijven ontslaan personeel tijdens herstructureringen en stroomlijning van bedrijfsprocessen, waardoor werknemers die hun baan houden, meer op hun bordje krijgen. Ondersteunende taken worden uitbesteed aan freelancers of contractwerkers die worstelen om zich aan te passen aan een onzekere wereld waarin je ofwel slaagt ofwel honger lijdt. De recessie van 2008 en het herstel daarvan hebben een patroon verstevigd waarin bedrijven proberen te groeien door bestaande werknemers zwaarder te belasten in plaats van nieuwe werknemers aan te nemen. Een aantal industrieën wordt nu gekenmerkt door een concurrentiestrijd die in een hoog tempo plaatsvindt en waarbij de winnaar er met de hele buit vandoor gaat (neem de strijd voor het vaccin voor Corona). Kleine aantallen mensen verdienen enorm veel geld als hun product aanslaat, hun hedgefonds veel geld oplevert of een liedje plotseling zeer populair wordt. En aangezien niemand weet wanneer er weer iets anders in de mode komt, wanneer de technologie weer een sprong vooruit maakt of wanneer de zeepbel barst, is het zinvol om er nu helemaal voor te gaan. 

Factor 2. Het gevolg daarvan is dat veel mensen langere werktijden hebben. Werktijden werden in het algemeen verkort als de productiviteit toenam, maar in de jaren zeventig van de vorige eeuw was het niet meer zo dat toegenomen productiviteit kortere werktijden opleverde, ondanks de verwachtingen van generaties economen. In de jaren tachtig van de vorige eeuw begonnen de werktijden in Amerika zelfs langer te worden, in het bijzonder voor werknemers die een vast salaris kregen en voor artsen, advocaten, bankiers en academici. De werktijden (en fulltimebetrekkingen en -salarissen) in minder geschoolde beroepen en waarin men per uur betaald kreeg, werden korter. Sinds die tijd is deze opsplitsing naar andere delen van de wereld overgewaaid: tegenwoordig is de kans dat welgestelde, goed opgeleide mensen in West-Europa, Australië en Zuid-Korea overwerkt zijn, groter, terwijl meer arme mensen het ontzettend moeilijk hebben om stabiel werk te vinden en dus met chronische werkloosheid worden geconfronteerd. (Amerikanen werken naar verhouding ook vaak ’s avonds en in het weekend, waardoor ze nog minder vrije tijd hebben.) 

Factor 3. We brengen niet alleen meer tijd op kantoor door. Informeel werk neemt ook meer tijd in beslag. Volgens een rapport uit 2015 van het Bureau of Labor Statistics spendeerden ouders van jonge kinderen in de Verenigde Staten gemiddeld zeven uur per werkdag aan het verzorgen van hun kinderen. Vroegere generaties gaven kinderen meer onafhankelijkheid en mobiliteit, maar het moderne ouderschap kost meer tijd en is arbeidsintensiever. Dat is een van de redenen waarom de tijd die aan huishoudelijk werk wordt besteed, in de afgelopen honderd jaar nauwelijks is afgenomen, ondanks de uitvinding van vaatwassers, wasmachines en andere apparaten. 

Factor 4. We besteden ook meer tijd aan woon-werkverkeer, en het percentage mensen dat ver van hun werk vandaan woont, stijgt ook. In het Verenigd Koninkrijk waren in 2014, volgens een studie uit 2015, ongeveer 3 miljoen mensen (10 procent van de beroepsbevolking) meer dan 2 uur per dag kwijt aan woon-werkverkeer. Dat aantal was sinds 2004 met 70 procent toegenomen. In de Verenigde Staten trokken werknemers in 1982 gemiddeld 21 minuten uit voor woon-werkverkeer. In 2014 was dat aantal toegenomen tot 26 minuten, waarbij 17 procent van de forensen 45 minuten of langer onderweg was. (De hoeveelheid tijd die forensen in het verkeer vastzaten, steeg ook, van 16 uur per jaar in 1982 naar 42 uur per jaar in 2014.)

Factor 5. We kunnen overwerk en de marginalisering van rust als een gevolg zien van automatisering, globalisering, de achteruitgang van de invloed en activiteiten van vakbonden en de groei van een winner-takes-it-all-economie. Maar er zit ook een intellectueel verleden aan vast, zoals Josef Pieper, een Duitse katholieke theoloog en professor in de filosofische antropologie, opmerkte in een overpeinzing over de plaats die vrije tijd in de moderne maatschappij inneemt, en die net na de Tweede Wereldoorlog werd gepubliceerd. Muβe und Kult volgde de geschiedenis van het westerse denken over hoe kennis tot stand komt, en hoe de opkomst van de moderne industrie en bureaucratie verandering bracht in hoe we over intellectuele activiteit denken. Het zou Pieper opgevallen zijn dat zinsneden als ‘totstandkoming van kennis’ en ‘intellectuele activiteit’ zeer modern zijn: er ligt een aanname aan ten grondslag dat ideeën te vergelijken zijn met gefabriceerde goederen en dat kenniswerkers (of ‘symbolische analisten’, zoals voormalig minister van Arbeid Robert Reich ze noemt) werknemers zijn. 

In vroegere tijdperken zouden deze veronderstellingen als absurd zijn gezien. In het oude en middeleeuwse Europa betoogden filosofen dat de beoefening van zuivere rede niet voldoende was om zin te geven aan de wereld. Kennis (en de cultuur die door de accumulatie van kennis werd gevormd) vereiste de samensmelting van logische en discursieve methoden (ratio) en contemplatieve praktijken en attitudes (intellectus). Intellectus werd mogelijk gemaakt door werkvrije periodes, waarvan Pieper zei dat ze niet alleen een ‘gevolg van het niet hoeven werken’ zijn, maar ook van ‘een houding van non-activiteit, van innerlijke kalmte.’ Het vermogen tot inzicht van de filosoof had deze ‘rustige stilte’ als middelpunt. Deze stilte kon alleen door de diepere waarheden van de wereld worden verstoord en bood ruimte aan de cultivering van intellectus. 

Werkvrije periodes waren volgens Muβe und Kult de basis van de cultuur. Moderne denkers en de moderne industrie vernietigden deze wezenlijke zienswijze, betoogde Pieper. Immanuel Kant stelde dat uitsluitend actieve, intellectuele inspanning als basis voor kennis kon dienen. In 1796 omschreef hij het als volgt: ‘De rede verwerft haar bezittingen door middel van arbeid,’ en kennisvormen die beweren dat ze op iets anders zijn gestoeld dan formele, rationele fundamenten, zijn verdacht. Kennis, schreef Pieper, werd in de 18e eeuw ‘een actieve, discursieve arbeid van de ratio’ alleen, en intellectus en werkvrije periodes werden verworpen. Kennis was niet alleen het product van arbeid. Hoe hard je werkte om kennis te produceren werd een maatstaf voor hoe belangrijk en diepgaand de kennis was. 

De opkomst van de industrie en technologie, de groei van de moderne bureaucratische staat, de intrede van het moderne kantoor, de opkomst van de arbeidersbeweging en de triomf van de markt voltooiden de transformatie van kennis. Kennis was niet meer het product van werkvrije periodes, maar van, nou ja, productie. De filosoof, schrijver en wetenschapper werden allemaal omgedoopt tot ‘intellectuele arbeiders’, en hun producten waren onderworpen aan de regulering van de staat en het oordeel van de markt. Sommigen vochten terug.

Halverwege de 20e eeuw, treurde Pieper, was de verschuiving van denkers naar intellectuele arbeiders compleet: ‘Het volledige veld van intellectuele activiteit is overspoeld door het moderne ideaal van arbeid en is aan de genade van zijn totalitaire eisen overgeleverd,’ schreef hij, terwijl er uit naam van ‘geplande ijver en totale arbeid’ geen ruimte meer was voor contemplatie en werkvrije tijd. Deze filosofische argumenten lijken misschien mysterieus, maar de aannames dat kennis wordt geproduceerd in plaats van ontdekt of onthuld, dat de hoeveelheid werk die in een idee wordt gestopt het belang van het idee bepaalt, en dat de vorming van ideeën kan worden georganiseerd en geïnstitutionaliseerd, bepalen hoe we tegenwoordig over werk denken. 

Als we workaholics als helden zien, geeft dat blijk van de overtuiging dat werk, en dus niet contemplatie, de bron is van grote ideeën en dat het succes van individuen en bedrijven een maatstaf is van hun lange werktijden. We nemen als vanzelfsprekend aan dat grote bedrijven door zeer gedreven, door werk geobsedeerde mensen worden opgericht en opgebouwd en dat deze mensen anderen inspireren om voortdurend de volgende doorbraak na te jagen en de concurrentie telkens een stapje voor te blijven. In een wereld waarin we allemaal worden aangemoedigd om ondernemers te worden, worden mensen zoals Steve Jobs en Elon Musk de standaard waaraan we ons dienen af te meten. Niet alleen leidinggevenden zijn workaholics. Polyhistors, zoals James Franco, dr. Dre, Madonna, Kanye West en Gwen Stefani combineren carrières als acteurs, musici, ondernemers, modeontwerpers en auteurs.2 (Mensen die meer geld verdienen, beschrijven zichzelf ook vaker als workaholics.) 

Moderne veronderstellingen over kennis als product en arbeid komen ook tot uiting in de lay-out van open kantoren die de samenwerking tussen groepen moet bevorderen, of in de rij bij strategisch geplaatste waterkoelers die waardevolle uitwisselingen in gang moeten zetten. Dergelijke designs zijn gebaseerd op de aanname dat nieuwe ideeën voortkomen uit een stochastisch proces waarbij er ideeën ontstaan als gevolg van brainstormen en toevallige ontmoetingen, in plaats van contemplatie en diepgaande gedachten.

Overwerken is het nieuwe normaal geworden, rusten doe je wanneer het werk af is – maar het werk is nooit af. Door meer en doelbewust te rusten verhoog je je productiviteit, je krijgt meer energie, een scherpere blik, en vooral een beter leven. Wil jij leren om meer en doelbewust te rusten? Wil jij dieper in Human Design duiken?

1. Doe mee aan mijn gratis Human Design in Business Challenge

Dit is voor ondernemers (to be) die klaar zijn om hun business te gaan runnen op de manier waarvoor ze designed zijn. Stap af van de ‘One-size-fits-all-business-formules’ waarvoor je een stukje ziel moet inleveren en ontdek jouw persoonlijke gebruiksaanwijzing. Krijg inzicht in jouw unieke talenten.

2. Ga mee op Human Design retreat

In 2022 organiseer ik het Human Design in Business retreat. Dit is voor iedereen die 5 dagen omringd wil zijn met gelijkgestemde ondernemers om samen op een diep niveau je design te leren integreren in je business en life.

3. Start direct met From Calling to Career 

Dit is een online programma voor soulpreneurs die klaar zijn om hun bedrijf vanuit alignment met hun design te gaan runnen. Het is een once-in-a-lifetime ervaring waarbij je wordt gezien, begeleid en supported door een Projector die al haar kennis en wijsheden met je deelt voor meer ease, flow en overvloed op een manier die werkt voor jou en goed voelt voor jou.

Soojung-Kim Pang, A. (2016). Rust in Uitvoering.